Skip to content

Geruisloos stromen de tranen over mijn wangen. Ik zit in de woonkamer, opgekruld op de bank, maar met mijn hoofd ben ik heel ergens anders. In die andere vage dimensie is het oorlog en vechten diverse boosaardige stemmen om de macht. Allemaal zijn ze er in geschoold om dat kleine beetje zelfvertrouwen dat ik tegenwoordig bezit compleet om zeep te helpen. Hier geldt het recht van de sterkste; gezond verstand is er niet meer bij. Hoe harder de stemmen kunnen kwetsen hoe beter. Hun missie is duidelijk: Ik moet me opensnijden. Dat mes uit de keukenla pakken en mijn huid kapot maken. Diepe sneeën zijn een must en ik mag absoluut niet stoppen na een aantal uithalen.

‘Kom, we gaan naar buiten,’ zegt mijn man. ‘Even afleiding zoeken.’ De zwaarte in me is momenteel zo intens dat ik me niet eens meer durf te bewegen. ‘Nee’ knikken doet al verschrikkelijk zeer. Hoe meer René zijn best voor me doet, hoe meer ik opeens word overspoeld door een tsunami van verdriet, pijn en doodsangst. Dat, tezamen met de oorlog in mijn hoofd, maakt me volledig ontoerekeningsvatbaar. Uit het zolderraam springen lijkt een steeds betere optie te worden.

Ik ga staan en voel alles in mijn lichaam breken. Mijn hart maakt gekke sprongen en mijn ademhaling zit veel te hoog. Hyperventileren terwijl je zicht steeds troebeler wordt, maakt alles er niet beter op. Normaal ben ik in staat om die afleiding te zoeken, dat heb ik echt wel geleerd na twintig jaar therapie. Dit gevoel is echter zo intens en zo zwart; hier valt niet op te anticiperen. Hier kan ik me niet tegen wapenen.

Dan is René weer bij mij. In flarden zie ik dat hij een glas water en twee witte pilletjes in zijn handen houdt. Oxazepam, voor als de nood hoog is. Een kalmeringsmiddel op recept. Met trillende handen pak ik de pilletjes aan, doe ze in mijn mond en neem een grote slok, waardoor alles via mijn keel in mijn buik belandt. Dan pakt René het glas weer van me over en waggel ik naar de trap. Ik moet naar mijn bed, dat is op dit moment de enige plek die me veiligheid biedt, waar ik kan wegzakken en waar er altijd bescherming is. Alleen in mijn bed doven deze heftige stemmen langzaam uit, dat weet ik uit ervaring.

Eenmaal boven stopt René me liefdevol in. Dan breekt er een dijk door en worden de stille tranen vervangen door lange uithalen. ‘Ik kan niet eens gewoon de dag doorkomen’, brul ik. ‘Ik kan helemaal niks. Ik ben een grote mislukkeling.’ Inwendig wordt de lijst voortgezet: geen betaalde baan, geen opleiding, geen daadkracht om die zwaarte tegen te gaan, geen weerwoord tegen die stemmen; ik ben gewoon weer die speelbal van mijn eigen emoties. In alle wazigheid probeer ik te reconstrueren waar het mis is gegaan. Heeft iemand iets tegen me gezegd dat me raakte? Nee. Heb ik vannacht te weinig slaap gehad? Ook niet. Een conflict met iemand? Uiteindelijk kom ik tot de conclusie dat er geen aanwijsbare, directe reden is voor de intense zwaarte die ik ervaar. Dat vind ik zo oneerlijk. Terwijl de tranen mijn kussen vochtig maken, aait René me door mijn haren en neemt het gekrijs in mijn hoofd wat af. Langzaam zak ik weg.

‘Gaat het weer een beetje?’ hoor ik dan een stem zachtjes vragen. Ik doe mijn ogen open en kom langzaam omhoog. René staat inmiddels naast het bed. ‘Het is ruim vier uur later,’ gaat hij verder. ‘Wil je nog iets eten?’ Ik wrijf de slaap uit mijn ogen en knik bevestigend.

‘René, het is weg. Die immense zwaarte is weg.’ Ik merk het gelijk. Dat drukkende gevoel is er niet meer en het is stil in mijn hoofd. Er is weer ruimte voor het hier en nu. Mijn toekomst ziet er opeens ook een stuk beter uit dan vanmiddag. En nog veel belangrijker; ik heb mezelf niet verwond of andere gekke dingen gedaan.

Als ik mijn zusje een half uur later aan de telefoon heb, lijkt het of ik over iemand anders vertel. Ik heb de regie terug, en daarmee ook mijn dromen, toekomstbeeld en plannen. Leven met een borderline persoonlijkheidsstoornis blijft een uitdaging, maar ik kom uiteindelijk altijd weer bovendrijven en steeds vaker zonder kleerscheuren. Dat is mijn winst.

Anika Rooke