Skip to content

Een tijdje geleden kwam ik een oud-klasgenoot tegen in de Albert Heijn. Het was vrijdagmiddag, druk en de ontelbare karretjes rolden tergend langzaam de winkel door. We liepen elkaar tegemoet en keken elkaar aan. Na een blik van herkenning ontspanden we allebei. Ik knikte toen hij aarzelend vroeg: ‘Anika? Jeetje, dat is lang geleden.’

Het was zeker lang geleden. Met deze jongen had ik mijn eerste brugjaar op de middelbare school beleefd. Ik herinnerde me hem vooral als een vervelend joch. Hij had een grote mond en hield ervan om vervelend tegen anderen te doen. Zo schopte hij me een keer na de gymles zonder enige reden in mijn knieholte. Er ontstonden onmiddellijk grote blauwe plekken en een fikse bloeduitstorting. Met tranen in mijn ogen strompelde ik weg. Ik heb er nog dagen last van gehad. Veel ander contact hadden we niet en ik was blij dat hij na het eerste schooljaar in een andere klas kwam te zitten.

Ik keek naar Joost. Zou hij zich dat incident nog herinneren? Zijn irritante kuif was gelukkig weg en hij zag er verzorgd uit. In het stoeltje van de kar zat vermoedelijk zijn zoontje, die hij liefkozend een aai over zijn bol gaf. Naast de winkelwagen stond een oudere jongen geduldig te wachten. In niets leek Joost meer op die vervelende puber van toen. Hij was volwassen geworden. En ik ook.

Terwijl andere mensen zuchtend met winkelwagen en al om ons heen slalomden, begonnen we tegen elkaar te praten. Het ging goed met Joost. Hij was getrouwd, vader van twee kinderen en de derde was op komst. Zijn vervolgopleiding had hij succesvol doorlopen. Op zijn jas stond de naam van het bedrijf waarvoor hij nu werkte. Vervolgens zei hij lachend ‘dat ik nog steeds zo klein was.’ Tja, daar kon ik weinig tegenin brengen; dat hoorde ik mijn hele leven al. Ten slotte wilde hij graag weten hoe het met mij ging.

En dat is waar de paniek uitbrak. Woorden vochten tegen elkaar om de macht, terwijl ik rood aanliep. Jazeker, ik was getrouwd, maar ik had geen kinderen, vanwege mijn borderline. Dat durfde ik niet aan. Stel dat die kleine een miniversie van mezelf zou worden? Of dat ik zou falen in de opvoeding? Vervolgopleiding? Nee, ik zat na het behalen van mijn vwo in een kliniek en daarna was ik te ziek om überhaupt aan scholing te denken. Werk? Ook niet. Wel een uitkering, want ik zat nog steeds met mezelf in de knoop. Volledig afgekeurd en de grote vraag was of het ooit anders zou worden. Verder nog iets? Ja, ik kan heftig reageren, heb geen hoge pet van mezelf op en ben als de dood om afgewezen te worden…

Ik haalde diep adem en glimlachte. Dit soort praatjes waren absoluut niet bedoeld om eens even lekker diepzinnig met elkaar in gesprek te gaan. Nee, oppervlakkig en luchtig moest het zijn, ook al was de werkelijkheid anders. Bij dit soort smalltalk had ik elke keer een intens gevoel van falen en tekortkoming. Mijn leven was anders gelopen, maar ik wilde ook zo graag zeggen: ‘Ja, hoor, alles gaat z’n gangetje. Leuke baan, getrouwd, kinderen.’ Het geijkte plaatje dat ik de afgelopen jaren zo geïdealiseerd had dat elk ander antwoord zou impliceren dat het niet goed met me zou gaan. In Joost zag ik mijn ideaalbeeld terug en dat deed zeer. Maar ja, daar kon hij natuurlijk niks aan doen.

Ik vermande me. Ik moest wel. ‘Ja, ik ben ook getrouwd, heb geen kinderen en werk fulltime op een peuterspeelzaal.’ Aan dit alles was bijna niets gelogen. Hoewel, in werkelijkheid werkte ik slechts één dag in de week als vrijwilligster in de speelzaal. Ik was allesbehalve een gediplomeerde peuterleidster. De waarheid durfde ik niet te zeggen. Blijkbaar is het nog een stap te ver om me te presenteren zoals ik ben. De acceptatie is er nog niet helemaal.

Joost en ik zeiden elkaar gedag en hij verdween met zijn kinderen in de drukke menigte. Ik vervolgde mijn eigen weg en bleef aan ons korte gesprek denken. Had ik voor hem voldaan aan het ideaalbeeld dat ik zo koesterde?

Anika Rooke

Deze column is eerder verschenen in het tijdschrift Mijn Geheim.